Voordracht Prof. Dr. Oen Ing Soen
Inleiding Oen Ing Soen. (door Otto Simon)
Tot U zal nu een kort woordje spreken Oen Ing Soen, de beminde dekaan van onze Subfaculteit. Hij heeft me verteld waar hij het over zou hebben, maar ik heb helaas niet verstaan wat hij zei. Daarom het vriendelijke verzoek héél stil te zijn, dan kan hij zichzelf ook verstaan.
Toespraak Prof. Oen Ing Soen.
Dames en Heren,
Als huidige, vermoedelijk laatste, voorzitter en hoogleraar van deze subfaculteit zal ik het nu moeten hebben over de huidige realiteit. Na 107 jaar geologiebeoefening en een rijke 50 jaar Geologisch Instituut zal de geologie aan deze Universiteit opeens worden opgeheven. Dit, terwijl op het Geologisch Instituut de planning en uitvoering van onderzoekprojekten, de publikatie van wetenschappelijke artikelen, de instroom van studenten, de uitstroom en afzet van afgestudeerden, tot op de dag van vandaag altijd kwalitatief en kwantitatief aan de gestelde eisen hebben voldaan, om het maar bescheiden te zeggen. Dit, terwijl ook ons museum en de bibliotheek nu meer dan ooit publieke belangstelling trekken.
Wij erkennen de noodzaak tot bezuiniging, taakverdeling en concentratie. Maar wij hebben het diep betreurd. dat het College van Bestuur van de Universiteit van Amsterdam haar op historische en vakinhoudelijke gronden berustende grote verantwoordelijkheid jegens de geologie te Amsterdam onjuist heeft beoordeeld, dat zij zich in een bestuurlijk onderonsje heeft laten overspelen door het Bestuur van de VU, en dat zij in een koehandel met de VU onze Geologie aan de VU heeft verkwanseld. De reacties op deze handel van deskundige vakkringen en adviescommissies en van gezaghebbende politieke en maatschappelijke organen waren zonder uitzondering sterk afwijzend. Onthutsend is dat de minister desondanks heeft besloten om de heilloze verlangens van de VU te bevredigen ten koste van onze geologie. Wij hebben het onze Universiteitsraad zeer kwalijk genomen dat zij tegen dit, tegen de zin van de meerderheid van de Tweede Kamer, genomen besluit van de Minister geen beroep wilde of durfde aan tekenen, o.a. uit vrees de Minister te tarten en uit vrees de werkgelegenheidskansen van ons geologiepersoneel bij de VU te schaden. Alles was tevergeefs. En nu is dus de opheffing van onze Geologie aanstaande.
De toekomst geeft geen reden tot vertrouwen. In feite is niets bevredigend geregeld. Een deel van ons personeel handhaaft principiële bezwaren tegen overgang naar de VU. De VU heeft afgezien de gegrondheid van deze bezwaren te onderzoeken. Daardoor behoeven de motieven van degenen die besloten hebben om, terwille van werkgelegenheid, over diezelfde bezwaren heen te stappen ook niet te worden getoetst en kan dus onopgehelderd blijven of de z.g. grondslagkwestie van de VU een principiële zielekwestie, dan wel een zielige principekwestie is. Wat met Museum en Bibliotheek gaat gebeuren is nog onbekend. Wij hopen dat met dit cultuurwetenschappelijk waardevol UvA-bezit door UvA-bestuurders met meer verantwoordelijkheidsgevoel zal worden gehandeld dan met het personeel is gebeurd. Dat wil zeggen, wij hopen dat Museum en Bibliotheek niet alsnog, zoals het personeel, door ons College van Bestuur voor een zacht prijsje verkwanseld wordt aan de VU, die dan zelf mag uitmaken wat de VU-ogende onderdelen zijn en wat mag worden opgeruimd. Met ons vertrouwen in de toekomstontwikkeling van de geologie aan de VU zit het niet goed.
De bijna gelijktijdige opheffingen van de geologie aan de Universiteit van Leiden, Groningen en Amsterdam betekenen een afsluiting van een rijke periode in de geschiedenis van de nederlandse universitaire geologie. Van de grote traditie blijft alleen in Utrecht wat over. Wat wij nu meemaken is een verarming en verschraling van de geologiebeoefening, die niet het gevolg is van een landelijk gecoördineerd bezuinigings-, taakverdelings- en concentratiebeleid, maar van een onverantwoorde doorkruising van het eerdere herstruktureringsbeleid 1970-1982 door opportunistische bottebijlhakkerij van de kant van universitaire bestuurders.
Dames en Heren, het Geologisch Instituut, vandaag nog in volle glorie, zal zijn deuren binnenkort moeten sluiten. Wij realiseren ons dat buiten de universitaire wereld opheffingen en inkrimpingen eveneens actueel zijn en dat vele van onze collegas daar ook een moeilijke en onzekere tijd meemaken. Wij mogen ons niet te buiten gaan aan zelfbeklag. Wat de onzekere toekomst ons zal brengen, zien wij in de komende tijd zeker wel. Zeker is dat de geest van het Geologisch Instituut ongetwijfeld nog lang na onze opheffing zal blijven rondspoken. Hij hangt hier vandaag duidelijk voelbaar rond en heeft nu behoefte om te feesten op zijn jarig Instituut. Laten wij hem niet te lang wachten. De voorzitter van de feestcommissie zal nu ongetwijfeld weer het woord willen hebben om iedereen te bedanken die aan de organisatie van deze dag heeft meegewerkt. Al vorens hem zijn gang te laten gaan wil ik eerst de feestcommissie zelf, die bestaat uit Dr. Otto Slmon, voorzitter, en de heren Frank Storbeck en Frank Nobel, onze welgemeende dank brengen. Zij hebben in deze tijd van opgedrongen kommer en kwel de moed behouden om toch het een en ander de organiseren.